Aandachtspunten
betreffende Arbitrage door verenigingsleden
De arbiter leidt onder nauwgezette toepassing van de reglementen de partij
met uitsluiting van ieder ander, dus ook van de spelers.
De arbiter ziet erop toe dat de spelers zich correct en sportief gedragen
en dat zij op het einde van hun beurt plaatsnemen op de voor hen gereserveerde
stoel.
De arbiter moet elke carambole duidelijk hoorbaar tellen. Hij vermeldt ook
duidelijk hoorbaar de posities entrée, à cheval en dedans zodra deze ontstaan.
Na dedans moet een van de aanspeelballen uit de verboden zone, anders wordt
deze afgeteld met de woorden: resté dedans.
Na afloop van een beurt wordt de daarbij behaalde score tweemaal genoemd,
bijvoorbeeld: "14 noteren 14 de heer/mevrouw …………. "
De schrijver van herhaalt deze score duidelijk hoorbaar voor arbiter, zodat
indien nodig door de arbiter gecorrigeerd kan worden. Indien een speler in zijn
beurt niet scoort gebruikt de arbiter het getal nul, en niet bijvoorbeeld de
aanduiding "poedel".
De arbiter zal de optelling van de caramboles en de aantekening daarvan,
alsmede de beurten op de door de schrijver bijgehouden tellijst controleren en,
als hij daartoe aanleiding vindt, corrigeren.
Zodra de arbiter constateert dat een fout is gemaakt of de tegenspeler
maakt de arbiter hierop attent (bv. bij het spelen van de verkeerde bal), moet
hij de betrokken speler daarop attent maken, hem het doorspelen verbieden of
beletten, een bij het maken van de fout gemaakte carambole ongeldig verklaren
en derhalve niet tellen. Alle vooraf gemaakte caramboles in die beurt worden
echter wel geteld.
Als de speler die een fout heeft gemaakt, opnieuw stoot voordat de arbiter
gelegenheid heeft om dit te verhinderen, kunnen de ballen zo goed mogelijk in
hun vorige positie worden hersteld, maar dit zal in werkelijkheid niet veel
voorkomen.
Het is de arbiter ten strengste verboden een speler opmerkzaam te maken op
enige fout die deze op het punt staat te begaan. Uitzondering hierop is het
aanwijzen van de speelbal, echter alleen indien de speler daar nadrukkelijk om
verzoekt.
De arbiter waarschuwt de speler als de speelbal vastligt met een der andere
ballen.
Uitsluitend de arbiter mag de ballen met de hand aanraken om ze op acquit
te plaatsen, ze een andere plaats te geven als dit wordt vereist, of om ze te
doen reinigen. Alvorens hij de ballen opneemt om ze te doen reinigen, merkt hij
zorgvuldig de plaats waar zij zich bevinden. Bij hervatting van de partij
plaatst hij elke bal zo goed mogelijk terug op de plaats waar die bal zich voor
het reinigen bevond.
De arbiter maakt de speler, die nog respectievelijk 5, 4, 3, 2 of 1
carambole(s) heeft te maken (bij het driebanden respectievelijk 3, 2 of 1),
daarop opmerkzaam met de aankondiging "en nog 5, 4, 3, 2, 1".
Als de arbiter na de aankondiging "en nog 1" de laatste carambole
heeft geteld, dan wordt de betrokken speler geacht het aantal caramboles, nodig
voor het winnen of gelijkspelen van de partij, te hebben behaald. Zelfs als
naderhand zou blijken dat een fout in de telling is gemaakt.
De arbiter leidt een partij zo onopvallend mogelijk en mag op geen enkele
wijze door woord of daad een speler hinderen, die op correcte wijze zijn partij
speelt. Wel dient de arbiter zich zo op te stellen dat hij duidelijk de afstoot
kan zien en het caramboleren van de ballen. Dus niet met zijn rug tegen de muur
aan maar zo dicht mogelijk bij het biljart en indien mogelijk in de snijlijn
van de laatste bal die aangespeeld wordt. Vooral bij de hogere klasses is het van belang dat de arbiter goed opgesteld
staat om hierin de ballen heel fijntjes geraakt kunnen worden en als een
arbiter dan te ver van het biljart afstaat kan hij niet goed constateren of de
carambole gemaakt is of niet.
Na afloop van de partij ziet de arbiter er op toe dat beide spelers de
tellijst voor accoord tekenen en daarna tekent hij
zelf de tellijst alvorens deze in te leveren bij de wedstrijdleider.
Beknopte
spelregels betreffende Arbitrage door verenigingsleden
Algemeen
Voor aanvang van de wedstrijd wordt door middel van tossen bepaald welke
speler mag beginnen met instoten. Een speler mag 4 minuten inspelen waarbij de
arbiter na 3 minuten aangeeft “U heeft nog 1 minuut”. De speler kan dan zelf
beslissen wat hij doet, hij mag de minuut vol maken of hij mag de acquitstoot
gaan proberen. Dit mag de speler 3 keer doen (ook al gaat hij hierbij over de
resterende minuut heen). Na het inspelen van beide spelers wordt door de
trekstoot bepaald wie de acquitstoot heeft en dus de partij mag beginnen. Voor
deze trekstoot plaats de arbiter beide witte ballen (of witte en gele) op de
onderste afspeellijn tussen de beneden-acquits en de banden. De trekstoot dient
door beide spelers gelijktijdig rechtstreeks van de bovenband uitgevoerd te
worden, de speler wiens bal het dichts bij de benedenband ligt, mag bepalen wie
de wedstrijd mag beginnen (hierbij mag de bal de benedenband geraakt hebben en
op de terugweg mag de bal ook de zijband raken). Als de bal van speler 1 de
bovenband al geraakt heeft alvorens speler 2 afstoot, heeft speler 1 het recht
om te bepalen wie er mag beginnen.
De arbiter plaatst de rode bal op het midden-boven-acquit en de speelbal
van de speler, die niet afstoot, op het midden-beneden-acquit. De speelbal (de ongemerkte
bal) van de speler die de opstoot heeft wordt naar diens keuze geplaatst op een
van de andere beneden-acquits. De acquitstoot dient rechtstreeks van de rode
bal gespeeld te worden.
Het raken met de speelbal, tengevolge van een aan die bal met de pomerans
van de keu toegebrachte stoot, van beide andere ballen heet een carambole.
Iedere geldige carambole telt voor één punt.
Een gemaakte carambole is pas geldig zodra de ballen tot stilstand gekomen
zijn en de arbiter over de geldigheid beslist heeft. De aan stoot zijnde speler
heeft het recht de arbiter te verzoeken zijn beslissing te herzien,
bijvoorbeeld bij het vastliggen der ballen. De niet aan stoot zijnde speler mag
eveneens de arbiter verzoeken zijn beslissing te herzien, bijvoorbeeld bij een
niet geconstateerde touché of het spelen met de verkeerde bal. Omwille van een
soepel verloop van de partij mag de arbiter het punt tellen voordat de ballen
tot stilstand zijn gekomen. Hij moet echter herstellen indien tijdens de
uitloop alsnog een fout wordt begaan.
Zodra de arbiter voor een der spelers de laatste van het aantal door hem te
maken caramboles heeft geteld is die speler winnaar, tenzij hij op dat moment
een beurt meer heeft gehad dan zijn tegenstander, in welk geval deze het recht
heeft op een gelijkmakende beurt. Daartoe worden de ballen door de arbiter voor
hem in aanvangspositie geplaatst. Behaalt hij in die beurt eveneens het door
hem te maken aantal caramboles, dan is de partij remise. Zo niet dan is de
andere speler winnaar.
Als fout wordt gerekend:
·
Het niet voldoen aan de regels in het algemeen, en
voor de spelsoort waarin de partij gespeeld wordt in het bijzonder.
·
Het doen uitspringen van een of meer ballen. Een bal
wordt geacht te zijn uitgesprongen zodra hij buiten het biljart terecht komt of
indien hij de houten omlijsting raakt.
·
De speelbal stoten alvorens alle ballen geheel stil
liggen.
·
Biljarderen, hetgeen wil zeggen dat de pomerans nog in
aanraking is met de speelbal op het moment dat deze een tweede bal of de band
raakt.
·
Direct spelen op een band waartegen de speelbal
vastligt, zonder deze eerst door een kopstoot (piqué of massé) daarvan vrij te
hebben gespeeld.
·
Tijdens de stoot niet met tenminste één voet op de
begane grond rust op het moment van de afstoot.
·
Het spelen met een andere dan de eigen speelbal.
·
Het maken van tekens op het laken, een band of de
omlijsting.
·
Om welke reden dan ook aanraken van een bal waarmee de
partij gespeeld wordt met de hand, de keu, een kledingstuk, een ketting of elk
ander voorwerp, alsmede op zulk een bal laten vallen van enig voorwerp.
Als een bal door het maken van een onder c-d-e-f-g-h-i gemaakte fout is
verplaatst, moet hij blijven liggen in de door verplaatsing nieuw ontstane
positie.
Het maken van een fout heeft tot gevolg dat een bij of tengevolge van die
fout gemaakte carambole niet geldig is.
Een fout waaraan een speler geen schuld heeft (bijvoorbeeld doordat een
passerend persoon tegen zijn keu stoot) wordt hem niet aangerekend. Is in dit
geval de positie van de ballen veranderd, dan zal de arbiter de verplaatste
bal(len) zo nauwkeurig mogelijk in de vorige positie herstellen.
Bij de spelsoorten libre en kader zijn op het speelvlak verboden zones
aangebracht. Zodra de twee aanspeelballen allebei in dezelfde verboden zone
terecht zijn gekomen, is de positie entrée ontstaan. Wordt in deze positie een
geldige carambole gemaakt zonder dat tenminste één van de aanspeelballen deze
verboden zone heeft verlaten, dan is de positie dedans ontstaan. In deze
positie is een gemaakte carambole pas geldig als minstens één van de twee
aanspeelballen de betreffende verboden zone verlaten heeft. Wel kan hierbij
onmiddellijk weer de positie entrée ontstaan.
Libre
De verboden zones zijn de rechthoekige driehoeken bij de hoekpunten van het
speelvlak, waarvan de zijden langs de korte banden 17 cm en de zijden langs de
lange banden 34 cm zijn. Voor deze verboden zones gelden de regels voor entrée,
à cheval en dedans zoals deze ook gelden voor het kader.
Als de speelbal van een aan de beurt zijnde speler vastligt tegen een of
beide andere ballen, dan heeft de speler keus tussen:
·
het
plaatsen van alle ballen in de beginpositie;
·
het
spelen vanaf een niet vastliggende bal of via een of meer banden tegen welke de
speelbal niet vastligt;
·
het 'vrij'-spelen van zijn speelbal door een
kopstoot (massé of piqué).
Het wordt niet als fout gerekend als de vastliggende bal zich bij de stoot
beweegt door verlies van het steunpunt dat de speelbal hem vóór de stoot
verleende (de bal verplaatst zich dan in de richting waarin de speelbal zich
bevond).
Bij het uitspringen van een of meerdere ballen moeten alle ballen in de aanvangspositie worden geplaatst
Ten
opzichte van de andere klassen in de spelsoort libre-klein gelden in de
overgangsklasse en de topklasse de volgende extra handicaps:
-
in de overgangsklasse de grotere
verboden zones (Grote Hoek)
- in de topklasse de
grotere verboden zones(Grote Hoek) en de verplichtingen dat bij vastliggende
ballen deze in de beginpositie moeten worden geplaatst
Bandstoten
Er zijn geen verboden zones.
Een gemaakte carambole is slechts geldig als de speelbal vóór het voltooien
van de carambole tenminste één band heeft geraakt.
Voor het vastliggen en uitspringen van de bal(len) gelden dezelfde regels
als bij het libre.
Kader
38/3: Het
speelvlak wordt in 9 vakken verdeeld door vier kaderlijnen, die zich bevinden
op 38,3 cm van de band.
57/2: Het
speelvlak wordt in 6 vakken verdeeld door vier kaderlijnen die zich bevinden op
57,5 cm van de band.
Alle vlakken gelden als verboden zones.
Voor de verboden zones gelden de volgende regels.
·
Liggen de twee ballen waarop gecaramboleerd moet
worden in eenzelfde kadervak, ongeacht door wie van beide spelers de positie is
ontstaan, dan is de positie entrée ontstaan. Wordt in deze positie een geldige
carambole gemaakt zonder dat tenminste één der ballen waarop gecaramboleerd
moet worden het betreffende kadervak heeft verlaten, dan is de positie dedans
ontstaan. Om in deze positie een geldige carambole te maken moet minstens één
der ballen waarop gecaramboleerd moet worden buiten het betreffende kadervak
worden gestoten. De buiten het vak gestoten bal(len) mag (mogen) echter in het
vak terugkeren, waardoor weer de positie entrée ontstaat.
·
Als een bal, waarop gecaramboleerd moet worden juist
rust op een kaderlijn die het vak begrensd waarin de andere bal waarop
gecaramboleerd moet worden zich bevindt, dan wordt de eerstbedoelde bal geacht
in het vak te liggen, zodat ook hier de positie entrée ontstaat.
·
Rust echter een bal waarop gecaramboleerd moet worden
juist op het kruispunt van twee kaderlijnen die het vak begrenzen waarin de
andere bal waarop gecaramboleerd moet worden zich bevindt, dan wordt de eerstbedoelde
bal geacht buiten het vak te liggen.
·
De positie à cheval ontstaat als de ballen waarop
gecaramboleerd moet worden in twee aan elkaar grenzende vakken liggen, op zeer
korte afstand van de kaderlijn die ze scheidt.
Voor het vastliggen en uitspringen van de bal(len) gelden dezelfde regels
als bij het libre.
Driebanden
Er zijn geen verboden zones.
Bij het driebanden dient de speelbal alvorens deze de tweede aanspeelbal raakt tenminste drie - al of niet dezelfde - banden te hebben geraakt.
Zijn een of meer ballen uitgesprongen, dan dienen de uitgesprongen
ballen op de acquits te worden geplaatst
Als de speelbal van een aan de beurt zijnde speler vastligt tegen een of
beide andere ballen, dan heeft de speler keus tussen de volgende mogelijkheden
·
het
spelen vanaf een niet vastliggende bal of via een of meer banden tegen welke de
speelbal niet vastligt;
·
het
losspelen van zijn speelbal door een kopstoot (massé/piqué);
·
het
op de acquits laten plaatsen van zijn speelbal en de daaraan vastliggende bal,
eventueel alle ballen als de speelbal tegen beide andere ballen vastligt en
wel:
-
de rode bal op het bovenacquit;
-
de speelbal op het benedenacquit;
-
de andere bal op het middenacquit.
Is het voor de vastliggende bal aangewezen acquit versperd, dan wordt die bal geplaatst op het acquit aangewezen voor de bal die dat acquit verspert.